Remko Willems
‘Ik gun kinderen om hun eigen stem te vinden en hun eigen verhaal te vertellen.’
Remko Willems is geboren in de rivierenwijk in Utrecht. De liefde voor muziek werd van jongs af aan gevoed doordat zijn vader een studio in huis had ingericht met een drumstel, gitaren en opnameapparatuur. In die creatieve en stimulerende omgeving ontdekte hij spelenderwijs de magie van muziek en begon hij al op zevenjarige leeftijd liedjes te schrijven. Als Veronica’s Countdown op de radio was, nam hij nummers op zijn cassetterecorder op om ze te oefenen.
Ontdekking van de magie
Remko: ‘Ik weet nog goed dat Thriller van Michael Jackson uitkwam en dat ik samen met mijn vader naar de film Moonwalker ging. Ik was net zo gefascineerd door de performance en danspasjes als door de muziek van Michael. Heel cool vond ik dat. Toen ik 7 jaar was kreeg ik logopedie om mijn uitspraak te verbeteren. Ik heb een gehoorprobleem waardoor mijn spraakontwikkeling wat laat op gang kwam. Daardoor vond ik klank interessanter dan tekst. Ik onthield de melodie van de liedjes die ik hoorde en probeerde eigen liedjes te schrijven. Dat was in een soort fonetisch kinderengels waarbij de woorden vooral dienden als melodie: ‘Mi toecee, lijm is toe toe cee. Toe cee toe cee, we nou go to sjep’. Dat was mijn hit. Vond ik zelf. Later ging ik ook Nederlandse teksten en liedjes schrijven. Dan begeleidde mijn vader me in zijn zolderstudio en namen we het op. Wat ik ontzettend waardeer uit mijn kindertijd is de ruimte die ik kreeg om mezelf te uiten, de vrijheid om te ontdekken. Mijn ouders waren altijd heel betrokken, maar lieten me ook lekker mijn gang gaan.
Anders zijn is oké
In de jaren tachtig was Rivierenwijk, de wijk waarin ik opgroeide in Utrecht, een gemêleerde wijk. Er woonden verschillende type mensen. In mijn klas kwam dat allemaal samen; kinderen van eerste generatie gastarbeiders die na schooltijd bijles kregen in Turks of Marokkaans, stoere rouwdouwkinderen van geboren en getogen Utrechters en van die intellectuele weekdierkinderen zoals ik, met hoogopgeleide importouders. Ik leerde dat verschillen tussen mensen oké zijn, dat je niet te snel moet oordelen en dat ieder mens in principe het goede voorop stelt. Lastig vond ik de verhuizing, op mijn negende, naar een Vinex-wijk in Maarssen, omdat ik toen moest wennen aan een andere omgeving en andere kinderen. Het was daar een stuk minder divers dan ik in Utrecht gewend was. Vooral in mijn pubertijd ervaarde ik toen mensen als minder ‘open’ en normatief, wat ik uiteraard afkeurde als niet normatief persoon haha. Op de middelbare school in Breukelen had ik een beetje hetzelfde. Ik kwam de eerste drie jaar in een enorme bèta klas terecht met vrijwel alleen maar jongens. Ik was weliswaar een typische vwo-leerling, maar niet zozeer qua prestaties, eerder qua werkhouding. Ik was nieuwsgierig en een doorzetter. Tussen al die slimme jongens, die na schooltijd ook niet af wilden spreken omdat ze huiswerk wilden maken, verbleekte ik een beetje. Ik voelde me daar niet op mijn gemak en trok me terug in mijn eigen fantasiewereld.
Intense ervaringen
Zo tussen mijn negende en veertiende werd ik een enorme fan van Elvis Presley. Ik was gefascineerd door zijn uiterlijk, zijn charisma, zijn stem, zijn dramatische levensloop. Hij was de ultieme tegenhanger van de doorsnee Vinex-bewoner bij mij in de straat. Ik verzamelde zo veel mogelijk informatie over zijn leven, ontdekte waarom hij bepaalde keuzes maakte, hoe hij van superster steeds meer slachtoffer werd van zijn drugsgebruik. Ondanks of misschien wel dankzij alle tragiek bleef hij mijn voorbeeld. Ik fantaseerde hoe het was om hem te zijn, ik bedacht hoe het zou zijn om op het podium te staan, voor een grote zaal op te treden. Ik gaf fantasieconcerten met zelfgeschreven liedjes.
Toen ik 15 werd vond ik weer aansluiting bij leeftijdsgenoten. Ik kwam op school in een andere klas. En op straat werd ik vriendjes met de schoffies uit de buurt, een paar jaar ouder dan ik. Het was een vreemde combinatie. Ik was een beetje een nerd, wat alternatief en die gasten waren een stuk rauwer, hardrockers en gabbertjes. Hoe het ook zij, ik werd beschermd en hoorde erbij. Een belangrijk inzicht ontstond toen ik op mijn vijftiende naar Lowlands ging, dat toen net het derde jaar bestond. Ik zag de frontman van dEUS, Tom Barman en wist meteen: dat is mijn nieuwe rolmodel. Een stoere vent, maar ook kwetsbaar en met dezelfde smalle schouders en magere borstkas als ik. Ik verkocht impulsief mijn Elvis-collectie (waar ik nu nog spijt van heb) en leerde gitaar spelen. Ik bezocht concerten van Radiohead en Supergrass en kon helemaal opgaan in die collectieve energie van het concert. Het gevoel dat je je helemaal overgeeft en onderdeel wordt van de beleving. Tussen mijn vijftiende en twintigste draaide het om zoveel mogelijk ervaringen opdoen. School en studie waren bijzaak. Ik deed journalistiek, maar in mijn herinnering heb ik vooral gefeest. Ik was open, op zoek naar mezelf en het leven, onzeker en afhankelijk van de erkenning door anderen. Ik wilde ergens bij horen, populair zijn en goede verhalen kunnen vertellen.
Op zoek naar betekenis
Op mijn twintigste leerde ik een meisje kennen die Taal en Cultuurstudies deed, een studie waarbij je zelf je eigen vakkenpakket kon samenstellen binnen de letterenfaculteit. Dus zowel Nederlands als filmwetenschappen als geschiedenis als muziekwetenschappen. Dat leek me wel wat. Ik bedacht het plan om mijn propedeuse journalistiek te halen, en dan over te stappen. Ik begon met die studie en herontdekte weer mijn liefde om te leren. Ik wilde me in eerste instantie richten op cultuureducatie. Die richting vond ik alleen veel te beschouwend. Ik wilde zelf creëren, zelf maken. Ik ging naast mijn studie theater- en kleinkunstcursussen volgen. Ook speelde ik in bandjes en trad veel op. Mijn studie zette ik in om beter te begrijpen hoe de wereld in elkaar stak. Geschiedenis werd mijn lievelingsvak. Uiteindelijk ben ik me gaan specialiseren in internationale betrekkingen in historisch perspectief, met als focus mensenrechten. Ik leerde dat je vanuit verschillenden perspectieven naar de werkelijkheid kan kijken. Datzelfde principe geldt natuurlijk ook voor kunst. Dat laat je ook anders kijken en geeft nieuwe betekenis aan wat je dacht te weten. Na mijn afstuderen kon ik allerlei keuzes maken. Wilde ik een baan bij een politieke partij, wilde ik de wetenschap in, iets met journalistiek gaan doen of toch professioneel artiest worden?
Entree in de cultuursector
In mijn laatste jaar studie liep ik stage bij de IKON. Ik kwam terecht bij een radioprogramma dat het midden hield tussen politiek en cultuur. Ik merkte dat ik genoot van met name de interviews met kunstenaars en theatermakers. Hoe ze met hun maakproces bezig zijn, hoe ze de wereld beschouwen, de energie die ze hebben. Ik ontdekte dat de beschouwende rol van een kritische journalist, politicus of wetenschapper het toch niet voor mij was. Dat maakte dat ik na mijn afstuderen ging solliciteren in de kunst- en cultuursector. Ik kwam terecht bij Stichting InterArt, een kleine kunststichting in Arnhem. Zij deden verschillende kunstprojecten die allemaal zeer geëngageerd waren. Ik kon daar zowel mijn maatschappelijke als mijn kunstzinnige interesse in kwijt, En ik kon, dankzij het kleine, iet wat anarchistische en chaotische karakter van de organisatie, verschillende rollen uitoefenen: projectleider, productie, redacteur, fondsenschrijver, assistentie. Alle projecten van InterArt waren gericht op nieuw cultureel burgerschap. De gedachte erachter was dat we in een tijd van mondialisering en permanente verandering leven, en mensen daarin andere vaardigheden nodig hebben om gelukkig te worden. In onze kunstprojecten gingen we op zoek naar die vaardigheden, in verschillende vormen, met kinderen, jongeren, wijkbewoners, wetenschappers, kunstenaars en publicisten. Uiteindelijk destilleerden we tien competenties van Nieuw Cultureel Burgerschap. Competenties waarvan vrijwel iedereen vond dat je die nodig hebt voor de samenleving in wording.
Het podium pakken
In 2009 solliciteerde ik op een functie bij Kubus. Ze zochten een consulent die provinciale programma’s moest ontwikkelen voor het voortgezet onderwijs. Ik was 29 toen ik daar werd aangenomen. Het was een baan voor drie dagen in de week, dus had ik tijd om ook theatervoorstellingen en muziek te maken. Ik heb in een korte periode wel 50 liedjes geschreven, in het Nederlands. Het was kleinkunst zoals ze dat noemen. Liedjes die verhalend zijn en grappig. Mensen aan het lachen maken, contact krijgen met het publiek, dat vind ik prachtig. Ik deed mee aan het Amsterdams Kleinkunst Festival en haalde de halve finale. En toen stond ik ineens, op mijn 33ste, drie avonden per week op het toneel. De droom uit mijn jeugd was uitgekomen. Ik wist hoe ik grappig kon zijn en ik wist hoe ik met minimale middelen maximaal effect kon behalen. Ik heb eigenlijk helemaal geen goede stem, kan niet bijzonder goed piano spelen, maar door de manier waarop ik het bracht, maakte het wel indruk Doordat ik goed wist wat ik niet kon, perfectioneerde ik dat wat ik wel kon. Door het klein te houden, roep je de verbeelding op bij de toeschouwer. En dat is de magie van het theater.
Ik vond het artiestenleven fantastisch maar ook zwaar. Je moet elke avond hetzelfde programma spelen met de frisheid en energie alsof je het terplekke bedenkt. Mijn ambitie begon te verschuiven. Ik kreeg steeds meer de drang mijn kwaliteiten en visie in te zetten voor anderen en verder te ontwikkelen. Ik wilde op een positie komen waar ik dat met meer impact kon doen dan als artiest, adviseur of projectleider.
Ik solliciteerde en werd aangenomen als programmamanager van FleCk en Kunstlink, toen nog Centrum Amateurkunst Flevoland geheten. Ik zit nu op een plek die het mogelijk maakt om, samen met mijn team waar ik trots op ben, Flevolanders te raken met kunst en cultuur.
Dit is mijn drive
De vrijheid die ik vroeger heb ervaren, gun ik ieder kind. Ik vind het belangrijk dat kinderen en jongeren de ruimte krijgen om zichzelf uit te drukken, op de manier die bij hun past. De kracht van cultuur is voor mij dat je door kunst en erfgoed kunt ontdekken wie jij zelf bent. Ik geloof in cultuureducatie die dit stimuleert. Die niet alleen vorm en techniek centraal stelt maar ook inhoud en emotie. Die kinderen en jongeren inspireert om hun eigen gedachten en gevoelens over iets te onderzoeken en die ruimte geeft aan hun eigen unieke blik hierop. Ik hoop dat kinderen en jongeren, mede dankzij FleCk, die creatieve cultuureducatie krijgen die ik wel thuis heb ervaren maar nooit op school. Voor mij is dat ook werken aan kansengelijkheid. Met Kunstlink wil ik jonge talenten, amateurkunstenaars, wijkbewoners maar ook zorgbehoevende mensen in Flevoland extra mogelijkheden bieden om hun passie uit te oefenen. Voor talentvolle jongeren in Flevoland maken we bijvoorbeeld provinciaal programma’s die hun makerschap stimuleert en de ontwikkeling van hun artistieke persoonlijkheid centraal zet. Zaken die niet standaard in de lesprogramma’s zitten van hun eigen instelling. Het is leuk om met die instellingen samen talentprogramma’s te maken die echt een toevoeging zijn op dat wat ze lokaal kunnen aanbieden.
Trots
Waar ik trots op ben, is onder meer de leerlijn cultuuronderwijs voor het vmbo die we ontwikkelen vanuit FleCk met scholen en culturele partners. Daarin staat ook het creatieve proces centraal. We stimuleren docenten en culturele instellingen heel erg om de leerling ook zelf te betrekken bij de ontwikkeling van de lesprogramma’s. Daar hebben we nu al echt een verschil mee weten te maken. En dat terwijl er aanvankelijk alleen een idee en een subsidiepot was. Dat vind ik ook zo leuk aan Flevoland. De openheid en ruimte die je krijgt als instelling om nieuwe dingen te ontwikkelen. Onze huidige gedeputeerde Michiel Rijsberman heeft wel eens gezegd dat Flevoland qua culturele ontwikkeling zich in de adolescente fase bevindt. Dat klopt denk ik wel. Met FleCk en Kunstlink zijn we ook nog een beetje aan het ontdekken wie we zijn. We denken veel na over waar we ons verder in willen ontwikkelen, wat Flevoland nodig heeft, waar wij echt het meeste verschil in maken of nog kunnen maken, en wat we misschien niet meer moeten doen. Ik denk dat dit heel gezond is, dat je jezelf als instelling af en toe kritisch bevraagd. Zoals een goede kunstenaar ook zichzelf en de omgeving continu bevraagd. Dat dit gewaardeerd wordt maakt denk ik dat ik me zo thuis voel in Flevoland. En laten we eerlijk zijn, uiteindelijk blijft de pubertijd toch de mooiste tijd van je leven!
Interview en tekst: story-coach Raymond Godding en communicatiestrateeg Ilonka de Ridder-Lebon.